De dichter Federico Garcia Lorca (1898-1936) verdiepte zich in de zigeunercultuur van Zuid-Spanje en schreef gedichten waarin mysterie en hartstocht, smart en liefde en de alom loerende dood via krachtige beelden aan de lezer worden gepresenteerd. De dichter noemt één van zijn bundels ''een antipittoresk, antifolklorisch, antiflamenco boek, waarin niet één jasje voorkomt, niet één torerokostuum, niet één platte hoed, niet één plichtmatig tamboerijntje; waarin de personages tegen een achtergrond van duizenden jaren staan opgesteld en waarin slechts één personage - groot en donker als de zomerse hemel - optreedt, namelijk de Smart die in het beendermerg en in het sap van de bomen doorsijpelt en niets te maken heeft met melancholie of nostalgie, noch met een andere aandoening of kwaal van de ziel; het is veeleer een hemels dan een aards gevoel; [het is de] Andalusische smart, een strijd van de liefdesintelligentie met het haar omringende mysterie dat haar niet kan begrijpen.''
Lorca's poezie stroomt over van duende, een levensgevoel dat extreme tegenstellingen in zich verbindt (zucht naar de dood / dadendrang, opperste vrolijkheid / diepe tragiek, kippenvel / tranen) en dat ver van ons afstaat, maar waarvan de zigeunercultuur met zijn strenge wetten en rituelen geheel doordrongen is.
(tekst: Relinde Nefkens)
Lorca's poezie stroomt over van duende, een levensgevoel dat extreme tegenstellingen in zich verbindt (zucht naar de dood / dadendrang, opperste vrolijkheid / diepe tragiek, kippenvel / tranen) en dat ver van ons afstaat, maar waarvan de zigeunercultuur met zijn strenge wetten en rituelen geheel doordrongen is.
(tekst: Relinde Nefkens)
Romancero Gitano
I. Baladilla de los tres rios El rio Guadalquivir va entre naranjos y olivos Los dos rios de Granada bajan de la nieve al trigo. ¡Ay, amor que se fue y no vino! El rio Guadalquivir tiene las barbas granates. Los dos rios de Granada uno llanto y otro sangre. ¡Ay, amor que se fue por el aire! Para los barcos de vela Sevilla tiene un camino; por el agua de Granada solo reman los suspiros. ¡Ay, amor que se fue y no vino! Guadalquivir, alta torre y viento en los naranjales. Dauro y Genil, torrecillas muertas sobre los estanques. ¡Ay, amor que se fue por el aire! ¡Quién dira que el agua lleva un fuego fatuo de gritos! ¡Ay, amor que se fue y no vino! Lleva azahar, lleva olivas, Andalucia, a tus mares. ¡Ay, amor que se fue por el aire! II. La Guitarra Empieza el llanto de la guitarra. Se rompen las copas de la madrugada. Empieza el llanto de la guitarra. Es inutil callarla. Es imposible callarla. Llora monótona, como Hora el agua, como llora el viento sobre la nevada. Es inutil callarla. Es imposible callarla. Llora por cosas lejanas. Arena del sur caliente que pide camelias blancas. Llora flecha sin blanco, la tarde sin mañana, y el primer pajaro muerto sobre la rama. |Oh guitarra! Corazón malherido por cinco espadas. III. Puñal El puñal Entra en el corazón Como la reja del arado En el yermo. No. No me lo claves. No. El punal Como un rayo de sol Incendia las terribles Hondonadas. No. No me lo claves. No. IV. Procesíon 1.Procesíon Por la calleja vienen Extraños unicornios, ¿De qué campo, de qué bosque mitológico? Más cerca, ya parecen astrónomos. Fantásticos Merlines y el Ecce Homo, Durantarte encantado, Oriando furioso. 2. Paso Virgen con miriñaque, virgen de la Soledad, abierta como un inmenso tulipàn. En tu barco de luces vas por la alta marea de la ciudad, entre saetas turbias y estrellas de cristal. Virgen con miriñaque, tú vas por el río de la calle, ihasta el mar! 3. Saeta Cristo moreno pasa de lirio de Judea a clavel de España. ¡Miradlo por dónde viene! De España. Cielo limpio y oscuro, tierra tostada, y cauces donde corre muy lenta el agua. Cristo Moreno, con las guedejas quemadas, los pómulos salientes y las pupilas blancas. ¡Miradlo por dónde va! V. Memento Cuando yo me muera, enterradme con mi guitarra bajo la arena. Cuando yo me muera, entre los naranjos y la hierbabuena. Cuando yo me muera, enterradme si queréis en una veleta. ¡Cuando yo me muera! VI. Baile La Carmen está bailando por las calles de Sevilla. Tiene blancos los cabellos y brillantes las pupilas. ¡Ninas, corred las cortinas! En su cabeza se enrosca una serpiente amarilla, y va soñando en el baile con galanes de otros días. ¡Ninas, corred las cortinas! VII. Crótalo Crótalo. Crótalo. Crótalo. Escarabajo sonoro. En la araña de la mano rizasel aire cálido, y te ahogas en tu trino de palo. Crótalo. Crótalo. Crótalo. Escarabajo sonoro. Tekst: Federico García Lorca |
I. Kleine ballade van de drie rivieren De Guadalquivir stroomt tussen oranjebomen en olijven. De twee rivieren van Granada gaan omlaag van sneeuw naar graan. Ach, liefde die verdween en niet terugkwam! De Guadalquivir heeft granaatrode kinnen. De twee rivieren van Granada, de één klaagzang, de ander bloed. Ach, liefde die verdween in de lucht! Aan schepen met zeilen biedt Sevilla doorgang; over het water van Granada roeien enkel zuchten. Ach, liefde die verdween en niet terugkwam! Guadalquivir, hoge toren en wind in de oranjegaarden. Dauro en Genil, torentjes, dood boven de vijvers. O, liefde die verdween in de lucht! Wie waagt te zeggen dat het water een dwaallicht van kreten draagt? O, liefde die verdween en niet terugkwam! Andalusië, draag oranjebloesem, draag olijven naar je zeeën. O, liefde die verdween in de lucht! II. De gitaar Aanvangt de klaagzang van de gitaar. Breken doen de bekers van de ochtend. Aanvangt de klaagzang van de gitaar. Hem smoren is nutteloos. Hem smoren is onmogelijk. Hij huilt eentonig zoals het water huilt, zoals de wind huilt over de sneeuwvlakte. Hem smoren is nutteloos. Hem smoren is onmogelijk. Hij huilt om dingen ver. Heet zand uit het zuiden snakt naar witte camelia's. Hij huilt om de pijl zonder doel, om de avond zonder ochtend en om de eerste vogel dood op de tak. O gitaar! Hart door vijf zwaarden zwaargewond. III. Dolk De dolk dringt in het hart als een ploegschaar in het braakland. Nee. Doorsteek me niet. Nee. De dolk steekt als een zonnepriem de verschrikkelijke ravijnen in brand. Nee. Doorsteek me niet. Nee. IV. Processie 1. Processie Door het steegje komen vreemde eenhoorns. Van welke akker, uit welk mythologisch bos? Dichterbij lijken het wel astronomen. Fantastische Merlijnen en de Ecce Homo een betoverende Durandarte. Een razende Roeland. 2. Processiebeeld Maagd met hoepelrok, Maagd der Verlatenheid, open als een onmetelijke tulp. Op je lichtende schip klief je door het hoogwater van de stad, tussen roezige saeta's en kristalsterren. Maagd met hoepelrok jij klieft door de straatrivier tot in zee! 3. Saeta De donkere Christus verandert van lelie van Judea in anjer van Spanje. Kijk waarlangs hij komt! Uit Spanje. Heldere en donkere hemel, verschroeide aarde en beddingen waarin zo traag het water stroomt. De donkere Christus met verbrande lokken, hoge jukbeenderen en witte pupillen. Kijk waarlangs hij gaat! V. Memento Wanneer ik sterf begraaf me dan met mijn gitaar onder het zand. Wanneer ik sterf tussen de oranjebomen en de munt. Wanneer ik sterf wil me dan begraven op een windwijzer. Wanneer ik sterf! VI. Baile (Dans) Carmen loopt te dansen door de straten van Sevilla. Met haren wit En fonkelende pupillen. Meisjes, doe de gordijnen dicht! Op haar hoofd kronkelt zich een gele slang, en ze droomt dat ze danst met vroegere vrijers. Meisjes, doe de gordijnen dicht! VII. Castagnet Castagnet. Castagnet. Castagnet. Klankrijke kever. In het web van de hand golf je de warme lucht, en je verdrinkt in je triller van hard hout. Castagnet. Castagnet. Castagnet. Klankrijke kever. Vertaling: Bart Vonck |